Overdenkingen

Hier verschijnt iedere maand de overdenking uit NieuwsBRON, het kerkblad van onze gemeente.

 

Overdenking

Februari 2017 - ds. W. Lolkema

Samen Gemeente zijn

Samen delen, dat doen en beleven we bij het Avondmaal - naast nog allerlei andere dingen, rondom de verrezen Heer. Je kunt dit ook anders benaderen: inbrengen en geven van wat je hebt. Door bijv. allemaal ons aandeel te leveren aan de actie Kerkbalans houden we ons kerkelijk leven in stand.

Paulus schrijft in 1 Corinthe 14: Wanneer u samenkomt, draagt iedereen wel iets bij: een lied, een onderwijzing, een openbaring, een uiting in klanktaal of de uitleg daarvan. Laat alles tot opbouw van de gemeente zijn. Dank u wel, meneer Paulus!

Iedereen mag dus op haar / zijn eigen plekje, met zijn eigen talenten en beperkingen, meedoen. Iedereen telt mee. Op verschillende plekken in zijn Brieven laat Paulus merken dat voor God elke mens (voor Paulus binnen de context van de Gemeente) de moeite waard is. Wat ook iemands gaven zijn.

Dat vind ik ook het boeiende van mijn werk. In het stadje waar ik als dominee begonnen ben kwam ik bij mensen die keihard werkten met hun handen in de Eternit fabriek (spannend werk, trouwens). Maar ik kwam een dag later ook bij een professor van de Universiteit in Enschede. En ook tot onze Gemeente behoren heel verschillende mensen, met allerlei achtergronden en talenten. Samen kunnen we ontzettend veel! Laten we dus vooral zuinig zijn op elkaar.

Vanuit Ierland is over dit onderwerp een mooi verhaal overgewaaid naar de Lage Landen. Het heet: De Soepsteen. Het lijkt een beetje op het Bijbelgedeelte over de vijf broden en de twee vissen.

Lees het en geniet ervan!

 

In een dorp waar zichtbaar veel armoede was, liep eens een vreemdeling. Hij had een lange wandeling achter de rug en had trek. Maar hij begreep dat hij in dit arme dorp niet zomaar om eten kon vragen. Het was ook nog eens berekoud! Toch was er in de meeste huizen geen vuur in de open haard. In een huis waar wel vuur brandde, zag hij een paar gezinnen bij elkaar zitten. ‘Dat doen ze zeker om brandstof te sparen’- dacht de vreemdeling.

Hij klopte op de deur en vroeg of hij zich ook bij het vuur mocht warmen. De kamer was al vol, maar iedereen schoof een stukje op zodat er voor de vreemdeling ook een plaatsje was. De mensen zagen er hongerig uit; toch werd er geen eten klaargemaakt.

‘Ik zou graag soep op het vuur willen koken’, zei de vreemdeling, ‘hebt u een grote pan voor me?’

Verbaasd keken de mensen hem aan: waar zou deze man nu soep van willen koken? ‘Uw rugzak is bijna leeg, daar kan nooit veel in zitten om soep van te koken.’

De man haalde een mooie ronde steen uit zijn rugzak en zei: ‘Dit is een heel bijzondere steen. Een soepsteen. Als u een pan met water op het vuur zet, kan ik van deze steen soep koken!’

 

De mensen geloofden niet meteen wat de man zei, maar ze hadden wel een grote pan met genoeg water, dus konden ze het allicht proberen. De kinderen dachten: ‘Die vreemde man lijkt wel een tovenaar!’ Nieuwsgierig zagen ze hoe hij de steen voorzichtig in de pan met water legde die op het vuur was gezet. En vol verwachting bleven ze naar de pan kijken, waarin het water langzaam warm werd en tenslotte begon te koken.

Toen zei de man: ‘Nu zou er eigenlijk een beetje zout aan toegevoegd moeten worden.’ De vrouw die in het huis woonde, stond op en haalde wat zout uit de kast. ‘Ik heb ook nog een laurierblaadje’, zei ze, ‘zal ik dat er ook in doen?’

‘Goed!’ zei de man. ‘En een stukje vlees zou de soep nòg lekkerder maken.’

De buurvrouw zei: ‘Ik heb in de kelder nog wat soepvlees voor het avondeten bewaard. Nu we hier samen soep gaan eten, kan ik dat er wel bijdoen.’ Ze haalde het vlees en nam ook nog een paar worteltjes uit haar tuintje mee.

‘Een ui en een prei zouden er ook goed in smaken’, zei de vreemdeling. ‘Oh, die heb ik nog in mijn tuin’, zei de overbuurman. ‘En ìk heb een restje bonen en wat selderij’, zei een ander.

Iedereen haalde iets op waardoor de soep nog lekkerder en voedzamer kon worden. En even later hing er een heerlijke geur in de kamer. De borden en lepels werden alvast klaar gezet.

 

Na een poosje stond de man op, roerde in de soep en proefde. ‘De soep is klaar!’, zei hij en schepte de borden vol.

Allemaal smulden ze van de verrukkelijke soep. In lange tijd hadden ze niet zó lekker gegeten. Ze aten samen de hele pan leeg. Alleen de soepsteen lag er nog in. De vreemdeling stond op en wilde vertrekken.

‘Uw soepsteen ligt nog in de pan’, riep een meisje, ‘u vergeet uw soepsteen!’ ‘Die mogen jullie houden’, zei de man, ‘daarmee kun je nog wel honderd keer soep koken, als je ’t maar net zo doet als wij het vandaag hebben gedaan.’

‘Die soepsteen, dat is een wondersteen! - zeiden de kinderen tegen elkaar.

De vreemdeling lachte toen hij dat hoorde, terwijl hij de deur uitging. Buiten het dorp gekomen zocht hij een mooie ronde steen, stopte hem in zijn rugzak en liep fluitend verder.

W. Lolkema


 

Archief